Een modewoord ontmoet de filmhistorische realiteit

In de huidige wereld van digitale bewegende beelden is de term ‘cinematische look’ een alomtegenwoordig modewoord geworden. Socialemediatutorials beloven het in vijf minuten, camerafabrikanten adverteren ermee en contentmakers praten bijna religieus over manieren om hun video's ‘meer cinematografisch’ te maken. De term fungeert als een verzamelnaam voor alles wat ‘er op de een of andere manier uitziet als cinema’: weids, zacht, warm, dramatisch.

Maar dit moderne gebruik is historisch onnauwkeurig. In zijn meer dan 120-jarige geschiedenis heeft de cinema nooit een uniforme visuele standaard gehad. Integendeel: het was een voortdurend laboratorium van formaten, technieken en esthetiek. Elke poging om de ‘cinematografische look’ als iets vaststaands te definiëren, mislukt vanwege de enorme pluraliteit van de filmgeschiedenis.

Om te begrijpen waarom deze look nooit heeft bestaan, moet je kijken naar waar de huidige ideeën vaak vandaan komen: de technische diversiteit aan formaten in de jaren vijftig en zestig, het tijdperk waarin breedbeeldcinema werd geboren – en toch allesbehalve homogeen was.

Cinerama Dome Hollywood

 

1. De historische oorsprong van de verwarring: breedbeeld als icoon

Als we het vandaag de dag over ‘cinematografisch’ hebben, bedoelen velen meestal twee dingen:

  1. Een breed beeldformaat – vaak 21:9 of kunstmatig gegenereerde zwarte balken.
  2. Een geringe scherptediepte – het motief scherp, de achtergrond wazig.

Beide zijn legitieme esthetische hulpmiddelen, maar geen van beide is exclusief ‘cinematografisch’. En beide kunnen niet worden herleid tot één enkele technische standaard of tot een visuele constante in de filmgeschiedenis.

De reden: zelfs het breedbeeld, dat zo vaak wordt gelijkgesteld met ‘cinematografisch’, was geenszins uniform. Het was eerder een wedloop tussen verschillende bedrijven, formaten en filosofieën, die allemaal verschillende looks opleverden.

2. Het tijdperk van de diversiteit: vijf systemen, vijf werelden

2.1 Cinerama – De illusie van het gigantische

Toen in 1952 “This Is Cinerama” (Warner Brothers en Metro Goldwyn & Mayer) in première ging, beleefde het publiek een bioscoopervaring van ongekende omvang:

  • Drie camera's, drie projectoren
  • Een extreem breed 2,59:1-beeld
  • Een gebogen scherm dat de kijker letterlijk omringde
  • Zichtbare overgangen (“join lines”) en perspectivische vervormingen

Cinerama was spectaculair en meeslepend, maar zeker niet elegant of uniform. Het leek meer op een technisch wonder vol eigenaardigheden.

2.2 CinemaScope – De anamorf en zijn artefacten

Als reactie hierop bracht 20th Century Fox in 1953 CinemaScope op de markt:

  • Anamorfe vervorming bij opname en projectie
  • Beeldverhouding van 2,35:1 tot 2,39:1
  • Typische beeldkenmerken: horizontale bokeh, vervorming aan de randen, zachte scherpte

CinemaScope had een iconische look, maar deze was kwetsbaar, optisch onrustig en soms onscherp. Niets ervan lijkt op de huidige gladde ‘cinematische’ esthetiek van het YouTube-tijdperk.

Anamorfe 40 mm-lens
Anamorfe 40 mm-lens van Sirui voor Nikon Z-vatting

2.3 Todd-AO – Het grootformaat als kwaliteitsbelofte

Todd-AO was een revolutie:

  • 70 mm-film, enorm beeldoppervlak
  • Hoge scherpte, stabiliteit en fijne korrel
  • Minder vervormingen, meer helderheid

Optisch stond het lijnrecht tegenover CinemaScope: haarscherp in plaats van anamorf zacht, rustig in plaats van vervormd. Bij Warner Brothers en MGM verving het al snel het Cinerama-systeem. Later produceerde Panavision™ een combinatie van Todd-AO en Cinemascope, waardoor de productiebedrijven konden besparen op film. Op digitaal gebied is er vandaag de dag alleen nog de ARRI Alexa 65™ (Arnold & Richter München), die met zijn 65 mm-sensor heel dicht in de buurt komt van Todd-AO.

ARRI-Alexa 65

2.4 VistaVision – horizontaal voor meer negatiefoppervlak

VistaVision (Paramount) liet 35 mm-film horizontaal door de camera lopen:

  • Bijna dubbel zo groot negatiefoppervlak
  • Zeer fijne korrel
  • Hoge detailgetrouwheid
  • Bijzonder populair voor VFX-opnames (bijv. in “Star Wars”)

Ook dit levert een volledig individuele look op, die niet te vergelijken is met Cinerama of CinemaScope.

3. Het probleem van de moderne term: een uniformisering van een niet-uniform medium

3.1 Filmesthetiek is historisch variabel

De beeldtaal van Hollywoodfilms uit de jaren 30 verschilt drastisch van die uit de jaren 50, 70 of het digitale heden.

Denk bijvoorbeeld aan:

  • de verzadigde Technicolor-kleuren van de jaren 40
  • de korrelige New Hollywood-esthetiek van de jaren 70
  • de gladde 35mm-beelden van de jaren 90
  • de koele digitale beelden van het begin van de jaren 2000
  • of de hypergecontroleerde blockbuster-looks van vandaag

Per definitie kan er geen uniforme “cinematografische look” bestaan, omdat cinema geen homogeen medium is.

3.2 De huidige “cinematografische look”: een cultureel-populaire vereenvoudiging

Wat tegenwoordig vaak als “cinematografisch” wordt beschouwd, is een soort visuele meme:

  • Cinematic Bars
  • Shallow Depth of Field
  • Geringe verzadiging
  • Zacht licht
  • Filmkorrel
  • Langzame camerabewegingen
  • Bokeh-esthetiek

Het is een esthetisch algoritme, geen historisch concept.

Het werkt omdat het bepaalde elementen gebruikt die (door culturele gewenning) ‘filmisch’ overkomen. Maar het vertegenwoordigt geen historisch filmformaat, noch CinemaScope, noch Todd-AO.

4. Waarom de mythe toch blijft voortleven

4.1 Marketing en mythevorming

Camerafabrikanten profiteren van de term:

“Onze camera creëert een echte cinematic look”, zeggen ze. Dat deze look nooit uniform is geweest, wordt bewust genegeerd – een vereenvoudiging ten voordele van de marketing.

4.2 De kijkgewoonten van de digitale generatie

De meeste kijkers van vandaag ervaren film niet in verschillende analoge formaten, maar als gehomogeniseerde digitale streams:

  • zonder korrel
  • zonder projectieartefacten
  • zonder formaatwisselingen
  • zonder zichtbaar verschil tussen camerasystemen

Daardoor vervaagt veel van de historische diversiteit.

4.3 Psychologie van de term

“Cinematografisch” betekent in de collectieve betekenis:

‘groots’, ‘hoogwaardig’, ‘dramatisch’.

Het is een kwaliteitsuitdrukking geworden, geen technische.

5. De ironie: de moderne cinematische look zou vroeger niet als filmisch zijn beschouwd

Veel moderne ‘cinematische presets’ zouden in de filmgeschiedenis juist als atypisch of zelfs als fout zijn beschouwd:

  • te geringe scherptediepte
  • te sterke desaturatie
  • kunstmatige korrel
  • digitale filmfouten
  • horizontale lensflares

De look van de jaren 2020 is dus eerder een nieuwe esthetiek, gebaseerd op de nostalgie naar een cinema die nooit heeft bestaan.

6. Conclusie: cinema is divers – en dat is zijn kracht

De ‘cinematische look’ is geen historisch tastbaar begrip, maar een moderne abstractie.

In werkelijkheid zijn er alleen:

  • cinematische looks,
  • cinematische tradities,
  • cinematische technieken,

maar geen uniforme visuele standaard.

De ware looks van de cinema zijn de creatieve handtekeningen van de filmmakers, de technische eigenaardigheden van hun tijd en de verscheidenheid aan formaten die film zo rijk maken.

Wie vandaag de dag spreekt over een ‘cinematografische look’, bedoelt iets anders: een modern ideaal, een visueel gevoel, een kunstgreep. Maar geen historisch feit. Vanuit deze kennis, om de vitaliteit van de filmmarkt te behouden, is het ook begrijpelijk dat veel camerafabrikanten nogal terughoudend zijn met de integratie van de OpenGate-standaard. OpenGate bestond ook al in het filmtijdperk, met de SuperScope van de broers Nathan en Fred Tushinsky, die echter nooit voet aan de grond heeft gekregen. Behalve Canon bieden alleen fabrikanten die voornamelijk actief zijn op de tv-markt OpenGate aan. Er zijn echter al goedkope anamorfe lenzen op de markt. In 1980 kostte een 40 mm anamorfe lens nog tienduizenden dollars, tegenwoordig zijn ze al te koop voor minder dan 1000 euro. Juist wanneer dergelijke anamorfe lenzen in grote aantallen kunnen worden geproduceerd, zullen ook de prijzen dalen. Terwijl OpenGate met een firmware-update in de camera's kan worden geïntegreerd, is dit bij de Cinemascope-techniek gebonden aan hardware, die echter ook aanpassingen aan de zoeker via de firmware vereist. Het is dan ook begrijpelijk dat Nikon en RED hier nog even afwachten, want een optische aanpassing is goedkoper te realiseren dan wanneer men in de postproductie elke keer extra tijd verspilt.